Visie op gemeente zijn

Dit visie document is opgesteld door de kerkenraad van de Gereformeerde Gemeente Rotterdam-Zuidwijk in juli 2009

Inleiding

In dit visiedocument gaan we uit van een nieuwtestamentisch ‘model’ voor gemeente zijn en de weergave daarvan in onze belijdenisgeschriften (o.a. NGB art. 27 t/m 29).

De kerk is er van Christus’ wege, dat wil zeggen, is Zijn eigendom, gekocht door Zijn bloed (Hand. 20:28, Openb. 5:9). De Heere Zelf vergadert Zich een gemeente door Woord en Geest . De basis van het gemeente zijn, is te vinden in Mattheüs 16:18. De gemeente is er in de eerste plaats voor God, tot Zijn eer, ‘opdat nu door de gemeente bekend gemaakt worde aan de overheden en de machten in de hemel de veelvuldige wijsheid Gods’ (Ef. 3:10). Daarnaast om Zijn Naam bekend te maken op de aarde. Tot heil dus van onszelf en van onze naaste.

Een bijbelgedeelte dat relatief veel informatie geeft over hoe een gemeente ‘eruit moet zien’ vinden we in Handelingen 11:19-30 en 13:1-3, waar een beschrijving wordt gegeven van de gemeente van Antiochië. Bij verschillende aspecten van gemeente zijn staat dan ook een verwijzing naar dit bijbelgedeelte. Daarnaast wordt bij ieder aspect van gemeente zijn verwezen naar enkele andere relevante bijbelgegevens.

1. Een heilige gemeente

Wanneer we naar het bijbelse begrip gemeente (Grieks: ekklesia) kijken, dan kunnen we niet anders dan constateren dat ‘heilig zijn’ kenmerk bij uitstek is van de gemeente. We lezen in 1 Petrus 2:9 over ‘een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk’. Vier eretitels die voor Israël golden, worden hier aan de gemeente gegeven (vgl. Ex. 19:6; Jes. 43:20,21). Christenen zijn door God geroepen tot de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus (1 Kor. 1:9). Hierin komt de eerste betekenis van het woord ‘heilig’ naar voren: apart gezet voor de dienst van God. We zijn door onze doop ‘als door het teken van het verbond, in de christelijke kerk ingelijfd en van de kinderen der ongelovigen onderscheiden’ (H.C. vr. en antw. 74). Daarnaast is er echter ook de tweede betekenis van het woord ‘heilig’. God wil onze heiliging. Het is het gebed van Christus zelf: Heilig hen in uw waarheid (Joh. 17:17). Dan gaat het erom dat we als leden van de gemeente het beeld van Christus vertonen. God roept daartoe zowel in Oude als in Nieuwe Testament op met de woorden: ‘Zijt heilig, want Ik ben heilig’ (Lev. 19:2; 1 Petr. 1:16).

2. Gemeente als gemeenschap

Een ander kenmerk van de gemeente is dat gemeenteleden niet op zichzelf staan. Vanuit de gemeenschap met Christus is er ook de gemeenschap met elkaar en moet er de bereidheid zijn om eigen gaven ‘ten nutte en ter zaligheid van de andere lidmaten aan te wenden’ (H.C. vr. en antw. 55; vgl. NGB, art 28 ‘dienende de opbouwing der broederen’). Trouw aan God impliceert trouw aan elkaar en inzet voor elkaar. En dit zowel in geestelijke als het praktische zaken.

Op verschillende plaatsen benadrukt Paulus het grote belang van de eenheid van de gemeente: 1 Cor.1 vanaf vers 10, 1 Cor. 3. Het beeld van de leden en het lichaam uit 1 Cor.12 verduidelijkt Paulus’ bedoeling: ‘opdat geen tweedracht in het lichaam zij’. Een eenheid die zichtbaar tot uiting komt in de viering van het Avondmaal.

Hoewel hij de eenheid van de gemeente zo benadrukt, wordt ook de verscheidenheid verondersteld. In 1 Cor. 12 schetst Paulus het beeld van de gemeente-in-haar-eenheid (‘er-zijn-met-elkaar’) en de gemeente-in-haar-verscheidenheid (‘er-zijn-voor-elkaar’). De leden zijn zo verschillend dat er nooit sprake kan zijn van uniformiteit. In hun verscheidenheid vullen ze elkaar aan. Daarbinnen krijgt het ‘dienen’ en ‘liefhebben’ een plaats. Anderzijds houden de leden toezicht op elkaar wat betreft leer en leven in de lijn van Mattheüs 18: 15 t/m 18. Indien nodig wordt daar de kerkenraad bij betrokken.

De gemeente wordt naar de instelling van Christus geleid door ambtsdragers. Hierbij behoort naast het ouderling- en diakenambt, het predikambt (Efeze 4: 12, Hand. 6: 1-7, Hand 14:23, 1 Tim 5:17, Titus 1:5).

3. Lerende gemeente

De gemeente is en blijft altijd een verkondigende en lerende gemeente. Dit aspect dient zowel tijdens de zondagse eredienst (H.C. vr. en antw. 103) als door-de-weeks aandacht te krijgen. De preek is en blijft het centrum van de eredienst. Het is het voornaamste middel waardoor God Zijn gemeente bouwt en mensen tot Christus brengt. In de Bijbel staat: ‘het geloof is door het gehoor en het gehoor door het Woord van God’. En ook dat de Heere ‘de dwaasheid van de prediking’ (1 Cor. 1:21) wil gebruiken om mensen zalig te maken.

Het lerende karakter van de gemeente krijgt sinds de Reformatie in Nederland ook vorm tijdens de catechismusprediking in de middagdienst. De regelmatige prediking uit de Heidelberger Catechismus voorkomt eenzijdigheden in onderwijs en geloofsleven.

De samenkomsten van de gemeente hebben ook een vierend karakter. In de eerste plaats als herdenking en viering van de opstanding van Christus. Daarnaast ook als de lof van God gezongen wordt en wanneer de sacramenten van de Heilige Doop of het Heilig Avondmaal in de gemeente bediend worden.

Evenals in de vroege kerk (catechumenaat) en de reformatie, wordt groot belang gehecht aan het ambtelijk onderwijs op de catechisaties. Daarnaast aan verenigingswerk, gemeenteavonden en onderwijs op de huisbezoeken.

4. Pastorale gemeente

Christus is de goede Herder die zorg heeft voor de schapen. De gemeente is hierin navolger van Christus, niet op eigen gezag, maar in opdracht van Christus (Matth. 10:40; Joh. 13:20). Opvallend is dat Christus in 1 Petrus 2: 25 niet alleen Herder, maar ook Opziener van zielen wordt genoemd (Gr. ‘epi-skopos’). De taak van een opziener is toezicht houden op een zaak of persoon die aan zijn opzicht is toevertrouwd (Hand. 20:28). Hierin komt naar voren dat pastoraat met het ambt te maken heeft. Tegelijk geldt dat hier niet alles mee gezegd is. We leren uit Efeze 4 dat het ambt er is om de gemeente toe te rusten tot dienstbetoon in de meest brede betekenis van het woord (Ef. 4:11 t/m 16). Een christelijke gemeente bestaat uit ‘schapen met het hart van een herder’.

5. Missionaire gemeente

De gemeente is er niet voor zichzelf, maar ‘opdat gij zou verkondigen de deugden Desgenen Die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht’ (1 Petr. 2:9). De gemeente is geroepen om ‘zout der aarde’ en ‘licht der wereld’ te zijn. Missionair zijn heeft dus te maken met de hele gemeente, en wel m.n. daarin dat de gemeenteleden geheiligd worden door het Woord van de waarheid en zo, door hun relatie met God, door de overeenstemming tussen leer en leven, laten zien wat christen zijn inhoudt. Dit sluit activiteiten en organisatie niet uit, maar het gaat in de eerste plaats om een zodanige relatie met God, dat God ons kan gebruiken. Juist de Handelingen der apostelen laten zien dat de zendingsbeweging van de vroege kerk een beweging was van gewone gelovigen, die zo vol waren van het evangelie dat zij hun mond niet konden houden (Hand. 8:4; 11:19 en 20).

6. Diaconale gemeente

In Galaten 6:10 en 1 Thess. 5:15 wordt duidelijk dat de hele gemeente de opdracht heeft om het goede te zoeken voor de medemensen. Dat hoort bij het normale christen-zijn. We kunnen daarom ook spreken van een diaconale gemeente. In het boek Handelingen zien we dat de gemeente diaconaal actief was (Hand. 2:41-47). Tegelijk blijkt dat het in de onderlinge zorg en aandacht al snel mis gaat (Hand. 6). Dan worden diakenen aangesteld om de zorg voor iedereen te waarborgen. Zij hebben niet alleen een uitvoerende rol, maar evenzeer een coördinerende en stimulerende rol. Het al genoemde toerusten van de heiligen tot dienstbetoon blijft een belangrijk onderdeel van het diaconale ambt. Hoewel het diaconaat er allereerst is voor ‘de huisgenoten des geloofs’ (Galaten 6:10), beperkt het dienstbetoon zich nadrukkelijk niet tot de eigen gemeente.

7. Biddende gemeente

Als gemeente zijn we in alles afhankelijk van God. Het gebed, persoonlijk in de binnenkamer (Matth. 6:6), in gebedsgroepen of in de eredienst (Matth. 18:19 en 20), al dan niet versterkt door vasten, is cruciaal voor het (voort)bestaan van de gemeente. Dit gebed richt zich zowel op het persoonlijk kennen en zich onderwerpen aan de Heere, als op de komst van Zijn Koninkrijk (H.C. vr. en antw. 122-124).

Elementen in het gebed zijn naast de schuldbelijdenis en het bidden om ‘alle geestelijke en lichamelijke nooddruft’, ook de dankzegging, lofprijzing en aanbidding (Ps. 136, 150).

8. Een gemeente ‘onderweg’

Paulus wijst erop dat de gemeente met strijd en tegenstand te maken krijgt, als hij erop wijst dat ‘allen die godzalig willen leven in Christus Jezus, vervolgd zullen worden’ (2 Tim. 3:12). Aanvallen op de gemeente zullen er in deze bedeling altijd zijn, de ene keer van buiten af, dan weer van binnen uit. Satan doet zijn aanvallen, de ene keer als een briesende leeuw, dan weer als een engel des lichts. Als we de voortdurende waarschuwingen in de brieven van de apostelen lezen, gericht tegen dwaalleraars en valse profeten, dan geeft dat aan hoezeer de gemeente waakzaam moet zijn. Anderzijds wordt de gemeente door de kracht van God bewaard tot de zaligheid (1 Petr. 1:5) en is zij op weg naar een heerlijke toekomst.